Boekverslag: ‘Religie herzien’ en ‘Een mens is maar een wandelaar’
Hugo Vanheeswijck (62), docent antropologie van de religie en godsdienstpedagogiek, besprak in het meinummer van het magazine Emmaüs twee Davidsfonds boeken. Heel graag delen we zijn recensies van de recente uitgave Religie herzien van Jonas Slaats en de uitgave van Een mens is maar een wandelaar van Gaston Durnez.
Tekst: Lotte De Snijder
7 misvattingen over religie ontmaskerd
Religie herzien. Voorbij het wij-zijdenken van seculier versus religieus (2020) door Jonas Slaats
In een interview met het weekblad Tertio doet Jonas Slaats, auteur van Soefi’s, punkers & poëten. Een christen op reis door de Islam de volgende opvallende uitspraak naar aanleiding van de uitgave van zijn nieuwe boek: “Het seculiere denken is niet zo anders – laat staan beter – dan het religieuze denken; integendeel het is zelf een religie.” Met die gedurfde en mijns inziens correcte stelling vat hij eigenlijk de inhoud van zijn boek Religie herzien samen. In de inleiding lezen we dan ook dit: “We hebben het gevoel dat ‘alles wat religieus is’ een aantal specifieke kenmerken vertoont. En die kenmerken laten zich samenvatten in een zevental veronderstellingen over religie. Met dit boek wil ik echter een ander geluid laten horen. Ik wil feit en fictie opnieuw ontrafelen. Ik wil het onderwerp ‘religie’ in een nieuw perspectief plaatsen door de basisveronderstellingen die erover bestaan in twijfel te trekken. Ik wil verduidelijken waarom ze wel degelijk mythen zijn en geen realiteit.”
Elk van die zeven (een heilig getal!) basisveronderstellingen – zeg maar vooroordelen – wordt in een apart hoofdstuk besproken, in vraag gesteld en weerlegd.
- In het eerste hoofdstuk ‘ontmythologiseert’ de auteur de misvatting dat religie steeds gebaseerd is op vaste geloofsaanspraken en gedragsregels.
- Vervolgens maakt hij duidelijk dat niet alle religies hiërarchisch gestructureerd zijn.
- In hoofdstuk drie maakt hij duidelijk dat religie veel meer fluïde is dan we aannemen en de religies dus niet netjes van elkaar te scheiden zijn.
- Dan volgt er een intermezzo waarin de auteur dieper ingaat op de definitie, de oorsprong en het racisme van het woord religie.
- De vierde mythe is de vooronderstelling dat spiritualiteit en mystiek tegengesteld zijn aan religie. Ook dat is onzin, maakt de auteur duidelijk.
- In de twee volgende hoofdstukken focust de inwoner van de Kluis van Bolderberg op de meeste hardleerse voordoordelen: de spanning tussen wetenschap en geloof én dat religies omwille van hun waarheidsaanspraak vaak ontaarden in geweld.
- Het laatste hoofdstuk – zelf vind ik dit het meest interessante, zonder afbreuk te doen aan het lezenswaardig zijn van het geheel van het boek – maakt duidelijk dat ook het seculiere denken beantwoordt aan de in voorafgaande hoofdstukken besproken mythes.
“Dus zelfs als ik een cruciaal argument over het hoofd heb gezien en secularisme wel degelijk iets totaal anders is dan religie, dan nog is het onderscheid tussen beide niet erg belangrijk in de concrete, dagelijkse realiteit. Het feit dat iemand ‘religieus’ of ‘seculier’ is, zegt weinig met zekerheid over zijn of haar gedrag. In beide gevallen kan het de meest uiteenlopende kanten uit. Zowel religieuzen als seculieren kunnen een gesloten of een open geest hebben, egocentrisch of altruïstisch zijn, agressief of vreedzaam leven. Kortom, zelfs als er een duidelijk verschil tussen beide zou bestaan, dan nog is een seculiere samenleving niet noodzakelijk beter dan een religieuze. Velen zijn daar niettemin sterk van overtuigd. En dat is natuurlijk hun volste recht. Alleen, wie er zo over denkt, baseert zich geenszins op een vaststaand feit. Het is helemaal geen logisch onderdeel van een rationelere kijk op de wereld. Het is een geloofsovertuiging – en vaak zelfs een vrij dogmatische.”
Met dit boek wil de auteur het gangbare beeld van religie op zijn kop zetten en ook diverse vormen van fundamentalisme ondergraven. In het slot lezen we dit: “Een eerste vorm van fundamentalisme die ik wilde aanpakken, is het fundamentalisme van al te dogmatische personen die denken dat ze hun religie het koste wat het kost zo zuiver mogelijk moeten houden en die de behoefte voelen om de anderen te verketteren wanneer ze het wat anders aanpakken. Want ook religieuze fundamentalisten gaan uit van de zeven mythen. (…) Maar het fundamentalisme van sommigen die zichzelf als seculier beschouwen, wilde ik eveneens doorprikken. Want hun fundamentalisme is minstens even problematisch wanneer zij de zeven mythen over religie gebruiken om zich beter te wanen dan anderen, wanneer zij zichzelf als ‘verlicht’ zien en de anderen als ‘onderontwikkeld’, en wanneer zij die ideeën in beleid omzetten door de religieuze vrijheid van anderen in te perken.”
Na het slotwoord volgen de eindnoten waaruit de auteur zijn grondige kennis van het religieus fenomeen blijkt. Jonas Slaats is dan ook filosoof, antropoloog en theoloog. Graag sluit ik deze recensie af met de woorden van monnik Benoit Standaert: “De documentatie waarover de auteur beschikt is duizelingwekkend. Het boek kwam duidelijk tot stand na veel reflectie en nog meer onderzoek in geschiedenis en religieuze typologieën van allerlei soort. (…) Het boek toont aan dat niemand vrij is van blinde vlekken, gisteren en vaak nog tot op vandaag.”
Fascinerend portret van een inspirerende generatie
Een mens is maar een wandelaar (2018) van Gaston Durnez
Vorig jaar, op 22 november 2019, is schrijver en journalist Gaston Durnez op 91-jarige leeftijd overleden te Lier. De in 1928 geboren literator was een bekroond dichter, prozaschrijver en journalist. Hij publiceerde onder meer Felix Timmermans. Een biografie (2000), Vroeger waren wij veel jonger (2008) en De bolhoed van mijn vader (2015). “Als schrijver, dichter en journalist laat Gaston Durnez een enorme erfenis achter voor de Vlaamse journalistiek en literatuur,” zei voormalig Vlaams minister-president Geert Bourgeois bij de uitreiking van het Ereteken van de Vlaamse Gemeenschap in 2018. Kerkjurist en voormalig rector van de KU Leuven Rik Torfs noemde Durnez ooit “een grootmeester van het Nederlands, een voorbeeld uit mijn jeugd.” In 2017 kreeg Gaston Durnez in het koninklijk paleis uit handen van koning Filip het ereteken van commandeur in de Kroonorde. Na ruim zeventig jaar in de journalistiek kon Gaston Durnez terugblikken op een uitzonderlijk rijke loopbaan.
In Een mens is maar een wandelaar, dat naar aanleiding van zijn negenstigste verjaardag verscheen, schetste de zachtmoedige, gelovige en hoogbeschaafde Gaston Durnez een fascinerend portret van een inspirerende generatie, en indirect ook van hemzelf. Hij haalt persoonlijke herinneringen op aan mensen die in de loop der jaren zijn pad hebben gekruist: Bert Decorte, Werumeus Buning, John Flanders (alias Jean Ray), Jeroom Verten, Henriette Roland Holst, Albert De Jonghe, Paul Van den Abeele, Eugeen Coine, Maria Rosseels, André Demedts, Max Wildiers, Luc Verstraete, Emiel Van Cauwelaert, Herman Bossier, de “Fransmans” (door de ogen en in het gezelschap van pastoor De Jaeger en Leon Bruggeman), Jozef Weyns, Ray Gilles, Louis Paul Boon, Luc Delafortrie, Théo Lefèvre, Paul Lebeau, Emiel Van Hemeldonck, Ernest Claes, Robbe de Hert, Henk Brugmans, Hubert Lampo, Ulrik Geniets, Carolina De Maegd, Steven Debroey, Albert De Smaele en Hubert van Herreweghen vormen het onderwerp van deze ‘autobiografie’ – en dus niet de auteur zelf. Maar aangezien al die personen een stukje van de levensweg van de schrijver mee gewandeld hebben, kom je toch ook wel een en ander te weten over Durnez zelf.
Graag sluit ik deze bespreking af met enkele passages uit het hoofdstuk Hoger leven te lande. In dat deel schrijft Durnez over André Demedts, de auteur die ik zelf – op wijs advies van mijn vader – ontdekte tijdens mijn eigen secundair onderwijs en die mij tot op de dag vandaag inspireert in mijn denken, lezen en schrijven en zeker ook in mijn geloofsbelijdenis. Durnez schrijft het volgende over deze te vlug vergeten én veel te weinig erkende grote Vlaming en katholiek: “Hugo Verriest was een zoon uit de burgerij, goed bemiddeld en hoog opgeleid. André Demedts, zijn geestelijke zoon, was een self-made man. Als oudste zoon in een landbouwersgezin, dat het op de voorvaderlijke hoeve aan de Leie ver van gemakkelijk had, onderbrak hij zijn studies toen hij amper vijftien was, om thuis te kunnen helpen. Jarenlang, tot in 1937, zou hij blijven werken op het land. Wat hij kende, buiten de vruchten van het veld en zijn geliefkoosde paarden, heeft hij moeten veroveren in nachten van studie en lectuur. (…) In 1934, toen de nazi’s in Duitsland al volop hun gangen gingen, schreef hij over de Staatstheorie van het Fascisme. (…) Demedts gaf een heldere uiteenzetting van de grondbeginselen, wees ze radicaal af en zei waarom. In dat artikel noemde hij zichzelf ‘sociaal-katholiek’. Zijn kroniek kreeg bescheiden de boventitel Gedachten van een leek. Hij was een leek die Thomas van Aquino en Jacques Maritain had gelezen. (…) Toen de ruk naar rechts in die jaren ook in de kunst almaar duidelijker werd, schreef hij in het weekblad van 31 juli 1937 Tegen het provincialisme. (…) Degenen die niet over de eeuwige mens schrijven, maar over de folkloristische eigenaardigheden van een stadje en hun personen knippen naar het model van de doorsneeventjes die zij onder ogen hebben, maken literatuur een provinciale en dorperige liefhebberij. (…) Toen hij al vierentachtig was en ziek, kon hij nog glimlachen om de belangrijkste lauwerkrans die men hem ooit op het hoofd drukte: de staatsprijs voor een schrijverscarrière. Het is niet niets, maar voor mij was het als de legendarische troostprijs voor de deelnemer aan een wedstrijd die uit het verst gelegen dorp is gekomen. Ik vond dat hij als voorman in de strijd voor de Vlaamse culturele zelfstandigheid meer en hoger had verdiend. Ik schreef een hoofdartikel om te zeggen dat ‘Leuven’ zijn pioniers had vergeten. Alleen al om zijn houding in de jaren zestig, maar ook om zoveel meer had hij, bij de eindelijk nieuwe Vlaamse universiteit als een van de eersten een eredoctoraat moeten krijgen. En waarom had men hem niet, bij de oprichting van een Kortrijkse campus, een professoraat in de letteren gegeven? Ik denk, mocht hij die vraag nu kunnen lezen, dat hij het hoofd schuin zou houden en, met de ogen halfdicht, zou glimlachen zoals André Demedts dat kon.”