Leen Huet, een schrijversportret in negen delen

leen-huet_blogbanner.webp

Leen Huet, een schrijversportret in negen delen

Gepubliceerd door Davidsfonds op 25 maart 2021

Als lezer weet je maar al te goed wat een genot het is om je mee te laten voeren door boeiende verhalen. Nog fijner vind ik het om te vertoeven in het gezelschap van boeiende vertellers. Zo van die mensen die het ene na het andere feit tot leven kunnen wekken en naar wie je wilt blijven luisteren. Zo iemand is schrijfster Leen Huet. Haar boek Oud papier, dat pas bij Davidsfonds opnieuw werd uitgegeven, staat vol sprankelende verhalen. Laat je overtuigen door een aantal fragmenten uit het boek en citaten van de auteur, gebundeld in negen delen.

Tekst: Lotte De Snijder

1.

Een korte introductie voor wie Leen Huet niet kent: de Leuvense auteur werd geboren in Hoogstraten in 1966. Ze studeerde kunstgeschiedenis en wijsbegeerte aan de KU Leuven en woonde daarna een tijdje in Firenze. Bij haar terugkomst in 1991 vestigde ze zich in Leuven. Om met een beperkt budget toch boeken te kunnen kopen stortte ze zich op de tweedehandsboekenmarkt. Omdat ze ook graag van haar pen wilde leven, nam ze in 1994 het heft in eigen handen en stelde aan De Morgen voor om over vergeten boeken te schrijven.

Leen Huet (c) Rob Stevens

Huet: “Bernard Dewulf was in die tijd samen met Eric Rinckhout eindredacteur van de cultuurbijlage Café des Arts en hij stuurde me een boekje van Machiavelli op dat ik bij wijze van test mocht bespreken. Dat viel in de smaak en dus schreef ik vier jaar lang een maandelijkse bijdrage over mijn literaire vondsten. De bedoeling was om het heel toegankelijk te houden en dus niet over al te speciale boeken te schrijven, maar werken die iedereen makkelijk kon vinden.”

Een twintigtal van die artikelen werd in 1998 gebundeld in Oud papier. Sindsdien heeft Huet nog veel meer geschreven en leeft ze effectief van haar pen. Kunstliefhebbers kennen haar ongetwijfeld van Pieter Bruegel. De biografie (2016), Nicolaas Rockox 1560-1640. Burgemeester van de Gouden Eeuw (2010) of De brieven van Rubens. Een bloemlezing uit de correspondentie van Pieter Paul Rubens (2006). Behalve essays en literaire non-fictie schreef Huet ook romans, zoals Eenoog (2009), waarover verderop meer.

2.

Terug naar Oud papier, de essaybundel die nu bij Davidsfonds Uitgeverij opnieuw is uitgegeven. Het boek is een aanstekelijke lofzang op de literatuur die tot een onstuitbare leeshonger leidt, aldus de achterflap. Daar ben ik het helemaal mee eens. Maar wat er niet in vermeld staat, is dat Huets liefde voor boeken hand in hand gaat met een nog grotere passie voor geschiedenis en dan vooral de excentrieke details uit het leven van bijzondere historische figuren. Het leuke is dat ze niet alleen aandacht besteedt aan grote meesters of bekende namen, maar ook aan vreemde kunstenaars en vergeten schrijvers. Dat doet ze in een gevatte stijl, met speelse beschrijvingen en een grote opmerkzaamheid. Ze vindt daarbij de juiste balans tussen filosofische bedenkingen en droge humor, want wie ze ook bespreekt, je mag er zeker van zijn dat ze de vreemde kantjes niet onderbelicht laat en dat ze haar onderwerpen niet spaart. Een heerlijk mix dus van ophemelen en liefdevol neerhalen. Voor ik dieper inga op een aantal boeiende verhalen, deel ik graag een aantal citaten.

Erasmus, geschilderd door Holbein
Erasmus, geschilderd door Holbein (1523)

“Wie was Erasmus? Een langneuzige, magere oude kerel met een pen en een muts en een jurk, volgens de portretten. Iemand die altijd bezig was met Grieks en Latijn en die ook nog De lof der zotheid geschreven heeft, volgens de publieke opinie. Een Rotterdamse heilige volgens Joost van den Vondel, een vervelende querulant met diva-allures volgens Johan Huizinga. In elk geval een Hollandse humanist, een christelijke cultuurdrager, een Europese icoon. Het vergt een inspanning om te beseffen dat zo’n icoon ooit embryo geweest is; dat zo’n icoon ouders heeft gehad, die zijn eerste woordjes verrukt beluisterden.” (p. 147)

“Haalt de tijd boeken in, of plooit hij zich ernaar? Een vraag die bij de lezers van Henry David Thoreaus Walden (1854) wel moet opkomen, zozeer lijken de somberste denkbeelden van de schrijver over zijn tijdgenoten vandaag helemaal bewaarheid te worden – Walden had ook gisteren geschreven kunnen zijn, een fascinerend essay over vrijheid en vrijwillige slavernij, over economie, spiritualiteit en het heldere water van een klein Amerikaans meer. Henry David Thoreau (1817-1862) leidde een leven waaraan geen storend detail te ontdekken valt.” (p. 155)

“Het boekje dat ik op de kop getikt had, bleek een goedkope uitgave uit 1871 te zijn, bestemd om tegemoet te komen aan de grote vraag naar ‘geschriften van meneer Carlyle’ in de armere bevolkingsklassen. Meteen benijd ik de armere Engelse bevolkingsklassen van 1871; we mochten willen dat onze goedkopere edities even mooi vormgegeven waren als de hunne.” (p. 51)

Over de Franse actrice Sarah Bernhardt (1844-1923): “Met de tranen die ze decennialang aan haar publiek ontlokt heeft, zou ongetwijfeld een mooi meer te vullen zijn.” (p. 39)

Over de Franse auteur Barbey d’Aurevilly (1808-1889): “Deze briljante Normandische dandy, evoluerend van kanten manchetten naar herderscapes, fier op zijn drinkvermogen, zijn vikingbloed en de soepele, sonore gewrichten van zijn naam, gaf, zo wordt algemeen aangenomen, met Les Diaboliques het beste van zichzelf.” (p. 29)

3.

Op p. 142 van Oud papier schrijft Huet over de vergeten roman Motten van de vergeten schrijfster Ouida (1839-1908). “Moths, uit 1880, dook op in een Brussels antiquariaat, keurig vertaald in het Nederlands en op de aandoenlijkste wijze geïllustreerd. Van de achterflap leerde ik dat deze roman deel uitmaakte van een reeks, getiteld: Ouida’s Meesterwerken. En voor het eerst sinds lang las ik weer een boek met een wrede snoodaard en een reine engel in de hoofdrollen. Een waar en bizar genoegen: het werd al snel duidelijk dat Ouida een goede schrijfster was van slechte boeken – een combinatie waar je lang over na kunt denken.”

En dat deden we dus: zijn er nog goede schrijvers van slechte boeken? Of slechte schrijvers van goede boeken? Huet: “Die laatste zijn er zeker ook. Ik weet dat ik tijdens het schrijven dacht: ik heb niets tegen slechte schrijvers. Het gevaar voor de literatuur zijn de middelmatige schrijvers. Die blijven maar boeken produceren die altijd uit dezelfde mal komen en creëren zo’n sfeer van: beter dan dit wordt het niet. Met hun middelmatige literatuur nemen ze bovendien de plaats in van goede schrijvers (lacht). Nu, wat Ouida betreft, haar boeken waren ontzettend sentimenteel. En Louis Couperus, die eigenlijk wel van haar werk hield, zucht daar ook over. Motten kun je dan ook vergelijken met de hedendaagse boeketreeks: het bevat de meest ongeloofwaardige ontwikkelingen. Maar aan het eind van het verhaal komt er een onverwachte wending en het blijkt een aanklacht te zijn tegen de manier waarop vrouwen in die tijd werden uitgehuwelijkt. Gelukkig zijn er ook goede schrijvers die daarover geschreven hebben, zoals Henry James met A Portrait of a Lady (1881).”

Zelfportret op 18-jarige leeftijd, van Antoine Wiertz (1824)
Zelfportret op 18-jarige leeftijd, van Antoine Wiertz (1824)

Een andere goede schrijfster van slechte boeken ziet Huet niet meteen voor zich. Huet: “Wat ik wel opmerk, is dat schrijvers soms hun eigen talent onrecht aandoen door vast te houden aan klassieke normen, dat ze niet durven doorstoten naar wat hun ideale vorm zou zijn. Je hebt veel kunstenaars die zoeken naar de juiste vorm voor hun talent en die niet vinden. Een goed voorbeeld is Antoine Wiertz (1806-1865), de romantische schilder uit Brussel. Je voelt dat hij naar iets zocht, maar dat nooit bereikt heeft. Hij durfde groots schilderen, maar durfde zich niet in een andere richting ontwikkelen. Dat is iets waar alle kunstenaars en schrijvers – ik ook – bang voor zijn: heb ik wel de juiste vorm gevonden en durf ik daarin verder gaan?”

Dat klinkt misschien allemaal wat streng, maar Huet is een tolerante lezer: “Ook al vind ik een boek niet goed, als er één zin in staat die me echt geraakt heeft, ben ik blij dat ik het boek gelezen heb. En in die ene zin kan een schrijver heel groots zijn. Het moet al heel gek zijn als ik een boek niet uitlees; dat is in mijn hele leven misschien nog maar vijf keer gebeurd.”

4.

“Ik lees ook in clusters,” gaat Huet verder. “Als een schrijver me boeit, verdiep ik me daar graag in. Zo staat er in Oud papier een stukje over Virginia Woolf en haar boek Orlando (1928). Ik heb een hele plank met boeken over Woolf en mensen uit haar omgeving, zoals Vita Sackville-West, die de inspiratie vormde voor Orlando, en haar zus Vanessa Bell, de bekende kunstenares.” Uit de essaybundel blijkt dan ook een grote voorliefde voor Virgina Woolf.

Vita Sackville-West, geschilderd door William Strang
Vita Sackville-West, geschilderd door William Strang (1918)

“Als ruisende taffetas; zonlicht op de bladeren van een eik; een zalm in ijskoud water; of een blauw-witgestreepte vlieger met een rode staart, die buitelt en loopings maakt en dankzij het touw dat hem verbindt met de vliegeraar beneden hoger en hoger kan stijgen – zo voelt zich de lezer van Virginia Woolf. Haar taal is wel vergeleken met de muziek van Mozart. Elke bladzijde laat je een andere zintuiglijke metamorfose ondergaan – en zoveel schrijvers zijn er niet die ook hun lezers in een literair thema kunnen veranderen. Men heeft zich verbaasd over het contrast tussen Mozarts stompzinnige briefwisseling en zijn verfijnde kunst, men zou zich ook kunnen verwonderen over het contrast tussen Woolfs pijnlijke leven en de lichtvoetigheid van haar boeken, tussen haar beroemde frigiditeit en de sensuele rijkdom, de zuiver erotische kracht van haar taal. Het moet nu eenmaal uit de lengte of uit de breedte; je investeert het in je leven of in je kunst.” (p. 177)

5.

Wat verderop in het stuk over Vita Sackville-West en Virginia Woolf komt ook Flush (1933) ter sprake. Flush was de cockerspaniël van de dichteres Elisabeth Barrett en hij vertelt over de liefde tussen zijn baasje en de dichter Robert Browning. Daarna roept Huet als het ware uit: “Het zijn vormen van literatuurgeschiedenis waar je als belegen Belg alleen maar bij kunt zuchten. Het is waar, Alice Nahon schijnt escapades gehad te hebben en Virginie Loveling was de tante van Cyriel Buysse, maar veel meer blijkt er in onze annalen niet te berichten. Orlando wekt een zelfde gevoel van afgunst op. Niet alleen heeft dit zogenaamde vakantieboek kwaliteiten waar je veel lokale levenswerken voor wilt ruilen, het is ook weer ontstaan uit zo’n krachtige anekdote waarvan je je geen Belgische tegenhanger kunt voorstellen.”

Diana komt terug van de jacht, geschilderd door Rubens
Diana komt terug van de jacht, geschilderd door de Vlaamse meester Rubens (1615)

Als trotse Belg vraag ik graag verduidelijking. Huet: “Ik moest zelf ook even fronsen toen ik dat citaat herlas. Maar ik schreef het met Vita Sackville-West in gedachte: een aristocratische vrouw met een intrigerend leven, verbonden aan het prachtige Sissinghurst Castle. Ook in België hebben we zulke figuren, maar ze leven heel verborgen. Iemand gaf me daar ooit een verklaring voor: in Engeland is er nooit een Franse Revolutie geweest, dus je hebt daar nog een zichtbare toplaag die er al honderden jaren is. Dat was ook wat Virginia Woolf zo intrigerend vond aan Vita Sackville-West: haar link met de Britse geschiedenis.”

Huet geeft toe dat ze misschien wat te snel was met haar oordeel over belegen Belgen, want ze houdt erg van ons land. Zo schreef ze Mijn België (2004), een persoonlijk woordenboek over België, en ze is altijd gefascineerd geweest door de tweetaligheid in ons land. En ook in de Belgische geschiedenis zijn er kleurrijke personages die haar aandacht trekken. Huet: “Ik denk bijvoorbeeld aan Delphine Boël. Een van mijn romans – Eenoog (2009) – gaat over een vrouw die ook de status van onwettig kind heeft en worstelt met haar herkomst. Mijn uitgangspunt was: wat als er iemand als Delphine Boël zou bestaan die ik wél een heel goede kunstenares zou vinden. Het werk van Boël is wel mooi en vrolijk, er zit een lijn in en ze heeft zeker haar kwaliteiten, maar het is niet wat ik interessant vind. Als kunsthistorica ben ik veel met vrouwelijke kunstenaars bezig geweest, dus in Eenoog kwamen verschillende interesses van mij samen.”

6.

De kritische blik van de kunsthistorica komt ook goed tot uiting in haar stuk over de Vlaamse schilder Gustave Van de Woestyne (1881-1947) en zijn memoires Karel en ik; in 2020 trouwens opnieuw uitgegeven bij Davidsfonds. Enkele citaten:

“Wanneer een schilder strenge, geraffineerde schilderijen maakt, is de verleiding groot om te denken dat die schilder in elke bezigheid van het dagelijks leven ook streng en geraffineerd moet zijn. Fout. Karel en ik, het relaas dat Van de Woestyne schreef over het leven met zijn broer in de eerste kunstenaarskolonie van Sint-Martens-Latem, ademt pure, engelachtige naïviteit – als je zijn schilderijen niet kende, zou je van opgewekte onnozelheid spreken.” (p. 171)

De twee lentes, geschilderd door Gustave Van de Woestyne (1910)

“Van de Woestyne lezen is “alsof je een oom hoort vertellen op een familiefeestje, in de vertrouwde rook van sigaren. Een koekjesdoos in rode Chinese lak, een schoon klein voetbankje met, op de zitting, een geborduurde tijger, ‘een gele, in nougat gemaakte koffiemolen, opgevuld met wit schuimend room’ op een feesttafel, vormden de eerste visuele indrukken van de schilder: eenvoudige dingen die kinderen eindeloos in zich op kunnen nemen.” (p. 172)

“Een schilderij bewijst dat er grandioze vormen van intelligentie en verfijning zijn die met woorden absoluut niets te maken hebben. Altijd goed om dat in het achterhoofd te hebben.” (p. 176)

7.

Op p. 45 van Oud papier schrijft Huet: “Boeken over geschiedenis horen dik te zijn – hoe dikker, hoe beter. In een dik boek heb je namelijk meer kansen om die wonderlijke details te vinden die al je, grotendeels op de lagere school ingelepelde, triviale opvattingen over het verleden eens goed door elkaar schudden. Zo wonderlijk zijn die details bovendien dat ze je toelaten, als het ware vanuit je ooghoeken, iets op te vangen van X, de persoon uit het verleden.”

Ook nu nog is Huet fan van dikke boeken en ze heeft er verschillende in haar bibliotheek staan. Daar zitten heel veel encyclopedieën bij. Huet: “Toen ik Oud papier herlas voor de heruitgave, vroeg ik me af hoe ik vroeger al die info verzamelde. Het is tegenwoordig zo eenvoudig om eerst online Wikipedia of zelfswetenschappelijke bronnen te raadplegen. Maar vroeger ging ik naar de bibliotheek en zocht ik alles op in encyclopedieën. Er was heel veel degelijk materiaal te vinden en ik hou er dus nog steeds van om zulke dikke boeken door te nemen.”

Louis de Rouvroy, hertog van Saint-Simon

Een dikke aanrader die geen encyclopedie is maar toch uit acht delen bestaat en duizenden pagina’s telt, is Mémoires van Louis de Rouvroy, de hertog van Saint-Simon (1675-1755), een edelman aan het Franse hof van de Zonnekoning. “Het is een ontzettend geestig boek,” vertelt Huet. “Het dagboek bevat natuurlijk veel roddels, maar ook ongelooflijke voorvallen uit het dagelijkse leven aan het hof. Zo beschrijft hij een ruzie tussen de koning en zijn jongere broer als een gevecht tussen een bulldog en een keffer, en die laatste kan het natuurlijk niet halen. De hertog van Saint-Simon was een goede schrijver en wordt door heel veel historici geciteerd. Ik probeer het boeken helemaal te lezen, maar ik zit nog maar in deel 2.”

8.

Voor je de conclusie trekt dat Huet alleen oude of buitenlandse literatuur leest: ze weet ze maar al te goed hoe springlevend de Nederlandse literatuur is en hoeveel goede boeken er worden gepubliceerd, want sinds 2016 is ze lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Huet: “De heilige Rita van Tommy Wieringa is een favoriet van mij. Zwarte schuur van Oek de Jong vond ik zeer mooi. En het werk van Martin Michael Driessen vind ik ook geweldig. Er wordt heel veel kwaliteit afgeleverd in de Nederlandstalige literatuur.”

In juni 2020 lanceerde de Academie trouwens de nieuwe canon van de Nederlandse letteren, met veel aandacht voor Vlaamse literatuur. Op haar blog schreef Huet daarover: “Zoals het keuterboertje uit Oostrozebeke of Zichen-Zussen-Bolder zich honderd jaar geleden overweldigd kon voelen door de glorie en de arrogantie van de Franse letterkunde, zo kan de hedendaagse lezer uit het oog verliezen dat er nog iets anders bestaat dan Angelsaksische bestsellers, gepromoot door The Guardian. Maar lees je Gilliams, of Bloem, of Streuvels, of Michiels, dan merk je dat er in het Nederlands boeken geschreven zijn die staan als piramiden en kathedralen; dat ons Nederlands een prachtige, rijke taal is met een wonderlijke geschiedenis. En dan dat gedicht van Hadewych, over de hazelaar die durft te bloeien in de winter!”

  • A Corner of the Artist's Room, van Gwen John
    Dit werk van de Britse Gwen John (1876-1939) stond op de cover van de eerste editie van Oud papier.
  • The Student (1903)
    Een van de favoriete werken van Leen Huet, eveneens van Gwen John.

9.

“De lezer is een jager,” zegt Huet aan het begin van Oud papier. “Hij doorkruist de landschappen van de literatuur (boekhandels, bladzijden) om henzelf, uit onbaatzuchtige genegenheid; maar zijn felste momenten komen wanneer hij een spoor vindt naar een boek dat hem, hij weet het, zal vervullen met de zwaarste, rijkste emoties – met de diepste, wildste voldoening.” (p. 8)

Oud papier

Samen met Huet op jacht gaan door de geschiedenis is een waar genoegen. “Het verleden dat ze oproept, blijkt geen dode letter. Het is altijd levendig en kleurrijk, niet het minst door Huets zwierige stijl en aandacht voor details.” Dat schrijft Dietlinde Willockx in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur (2007) en beter kan ik het niet samenvatten.

Zet dus zeker je tanden in Oud papier. Intussen ga ik op zoek naar haar andere boeken en hoop ik dat corona snel voorbij is, zodat ik Leen nog eens tegenkom voor een boekenbabbel; en dan niet online, maar in een van haar favoriete leesplekken zoals Brasserie Gambrinus in Leuven, Le Cirio in Brussel of wie weet ooit in Caffè Rivoire in Firenze.

Oud papier van Leen Huet werd in februari 2021 heruitgegeven bij Davidsfonds Uitgeverij in de reeks Davidsfonds Essays. Koop nu jouw exemplaar.
Leen Huet was op 6 maart te gast bij Interne keuken. Herbeluister nu het gesprek.
En surf zeker ook eens naar de blog van Leen Huet.

Labels: Cultuurregio Schatlas | vensters Thema | hoofdthema Thema | subthema Kunst & Cultuur Thema | subthema Mens & Maatschappij Thema | subthema Religie & Zingeving Thema | subthema Taal Vaste organisatie-brede koepelactiviteit


De boeken van Jos Vandervelden

9789022340653.jpg

De mooiste geschiedenis van België

9789002268649.jpeg

Op reis met Vlaamse meesters

9789022340639.jpg

De verborgen geschiedenis van Vlaanderen

9789022340646.jpg

De verloren geschiedenis van Vlaanderen