Expert vertelt: Pieter Bruegel de Oude, een religieuze schilder
In het breugeljaar 2019 verscheen een groot aantal publicaties die alle denkbare facetten van Bruegel of zijn werken hebben belicht. Maar één facet is volgens breugelexpert Albrecht De Schrijver niet aan bod gekomen: zijn keuze tussen het katholicisme en het protestantisme. Graag deelt Albrecht zijn visie, die gebaseerd is op zijn jarenlange analyse van Bruegels werk.
Tekst: Lotte De Snijder
Al 20 jaar is Albrecht De Schrijver intensief bezig met de schilderijen van Bruegel. Hij leest veel over de kunstenaar, woont lezingen bij en bezoekt tentoonstellingen. Hij heeft ook zelf over Breugel geschreven en heeft al tientallen lezingen gegeven voor verenigingen zoals Davidsfonds. In 2004 lanceerde hij ook het Bruegel-openluchtmuseum in Dilbeek, een circuit van negentien panelen met landschappen en schilderijen over kinderspelen en spreuken, toegewezen aan Bruegel.
“Breugel is niet zozeer een religieuze schilder vanwege zijn puur religieuze taferelen, veertien in totaal. Daarin was hij namelijk geen uitzondering: veel schilders deden dat. Een religieuze schilder was hij vooral omdat hij iets heel ongewoons deed: hij koos partij in de strijd tussen het katholicisme en de reformatie. In meerdere schilderijen hekelde hij de (té) wrede vervolging van de aanhangers van de reformatie. Sommigen menen uit zijn kritiek te mogen besluiten dat hij een stille aanhanger van het protestantisme was. Dat is onjuist. Hij uitte die kritiek als humanist: voor hem primeert de mens, met welke overtuiging ook. Ondubbelzinnig heeft hij partij gekozen in de toenmalige bitse strijd tussen de godsdiensten: hij verdedigde het katholieke geloof als het ware geloof en stelde het protestantisme als een dwaling voor. Dat deed hij soms heel duidelijk en soms heel subtiel.
Opvallend is dat op haast elk schilderij een kerk voorkomt, soms zelfs twee of meer. Kerken waren in de tijd van Bruegel nog een duidelijke katholieke getuigenis: pas na de Beeldenstorm in 1566 slaagden de gereformeerden erin het bestuur in enkele steden te veroveren en kerken toe te vertrouwen aan hun predikanten. Bruegel wilde dat zo sterk beklemtonen dat hij daarbij een anachronisme niet schuwde: hij plaatste kerken ook op taferelen waar die niet thuis hoorden. Op De Moord op de Onnozele Kinderen (1566) staat er een kerk boven de huizen links. Op De Volkstelling te Bethlehem (1566) staat eveneens een kerk boven de herberg.
Voor de reformatie moesten heiligenbeelden verdwijnen: de verering ervan was afgoderij. Bruegel maakte duidelijk dat de heiligenverering in het Zuiden levendig bleef: hij plaatste veldkapelletjes met het beeld van de Madonna tegen een paal in de Hooioogst (1565) en tegen een boom in de Boerendans (1568). Monniken moesten voor de protestanten verdwijnen, maar Bruegel toonde dat ze bleven. Zo plaatste hij er een in het publiek dat luisterde naar de Prediking van Johannes de Doper (1566) en hij liet er een aanschuiven bij de genodigden aan de tafel van de Boerenbruiloft (1568).
-
Boerenbruiloft (1568) -
Boerendans (1568)
Op De Kruisdraging (1564) staan twee monniken de twee misdadigers bij. Christus met zijn kruis verdiende blijkbaar geen geestelijke bijstand. Zeer opmerkelijk is dat de twee misdadigers zittend op een kar worden vervoerd. Op die manier liet Bruegel verstaan dat iemand die veroordeeld wordt om zijn (godsdienstige of politieke) mening veel zwaarder wordt gestraft dan moordenaars. Maria, Johannes en de wenende vrouwen zijn vooraan erg groot afgebeeld. Zo benadrukte Bruegel de grote rol van Maria, wat de Kerk voorhield, maar de protestanten verwierpen. De groep geeft hij een kledij van vorige eeuwen: het leed om het lijden van Christus is van alle tijden. In Het gevecht tussen Vasten en Vastenavond (1559) maakte Bruegel zijn keuze weer duidelijk. Door op de rechterhelft zowat alles uit te beelden wat een goede katholiek te doen en te laten had, zeker tijdens de vasten. Vooral met de biecht onderstreepte hij nogmaals zijn katholieke keuze, aangezien de protestanten sacramenten afwezen.
-
De parabel der blinden (1568) -
Het gevecht tussen Vasten en Vastenavond (1559)
De Beeldenstorm van 1566 moet Bruegel erg hebben aangegrepen: in enkele weken tijd werden in een vierhonderd kerken de beelden verwoest en vaatwerk gestolen. In De parabel der blinden (1568) liet Bruegel zijn mening duidelijk zien. Bekend is dat elk van de zes blinden een verschillende oogziekte heeft. Het is erg waarschijnlijk dat Bruegel met die blinden in werkelijkheid ketters bedoelde: een verschillende oogziekte voor elke strekking binnen de reformatie. Als blinden volgen ze een speleman die mooie deuntjes speelt, dat wil zeggen een hagenprediker die een betere religie belooft, die de katholieke Kerk, haar instellingen en de abdijen hekelt om hun rijkdom en de uitbuiting van gelovigen door de verkoop van aflaten en de dwaze verering van relikwieën. De blinden laten het kerkje achter zich, ze dwalen. Bruegel gaf het kerkje een spitse toren die als een vinger naar de hemel wijst, want daar alleen is via de (katholieke) kerk de zaligheid te vinden. Breugel vertaalde perfect wat Christus bedoelde: hij had het met zijn parabel over de ‘farizeeën die als blinden andere blinden leiden’. Om het aangrijpender te maken, heeft Bruegel kleur achterwege gelaten en een dof, mistroostig palet gebruikt. En bovendien nog met de meest eenvoudige picturale middelen. In De val der opstandige engelen (1562) worden die duidelijk overwonnen. Bruegel waarschuwt zo de protestanten: jullie ondergaan hetzelfde lot!”