De keuze van Ignace Bossuyt (Passiemuziek) Deel 3: Johann Sebastian Bach (1685-1750)
Davidsfonds Academie wil muziek tot bij jou thuis brengen. Zo kan jij cursussen (her)beleven zonder je te verplaatsen. Muziek is één van de krachtigste middelen om emoties op te roepen. Prof. Ignace Bossuyt maakt je wegwijs in de prachtigste composities en uitvoeringen. Lees hier het derde en laatste deel van onze driedelige muzikale reis door de Passietijd.
Deel 3: JOHANN SEBASTIAN BACH (1685-1750), Oster-Oratorium (BWV 249): Sinfonia – Adagio – koor Kommt, eilet, und laufet.
De meeste cantates van Bach zijn commentaren en reflecties op de evangelielezing. Enkele behoren tot het type van het oratorium, waar een Bijbels verhaal aan de grondslag ligt dat al dan niet letterlijk wordt overgenomen. Zoals in de gewone cantate (en in de passies) wisselt de verhalende tekst uit de bijbel hier ook af met commentaren en reflecties. Typisch voor het oratorium is het optreden van reële,, aan de Bijbel ontleende personages. Het bekendste oratorium is het Weihnachts-Oratorium (BWV 248, 1734-35), dat in feite bestaat uit zes cantates voor zes dagen tussen Kerstmis (25 december) en Epifanie (Driekoningen, 6 januari). Voor twee andere liturgische hoogdagen componeerde Bach een oratorium in de vorm van een uitgebreide cantate: voor Pasen van het jaar 1725, op 1 april (het Oster-Oratorium, BWV 249) en het Himmelfahrts-Oratorium (BWV 11) voor Hemelvaart, van het jaar 1738, op 15 mei.
Een typisch compositieprocedé in de barokperiode is wat wij tegenwoordig ‘recyclage’ zouden noemen, namelijk het hergebruik van bestaande composities, hetzij uit eigen werk hetzij uit het oeuvre van collega’s. Terwijl Handel zo wat overal grasduinde, ontleende Bach vooral aan zichzelf. Meestal gaat het om de omwerking van een wereldlijke tot een geestelijke cantate, waarbij vooral koren en aria’s worden overgenomen, maar voorzien van een nieuwe tekst die past bij de sfeer van het oorspronkelijke stuk. Alle drie de oratoria van Bach zijn (deels) gebaseerd op (soms verloren) vroeger werk.
Het Oster-Oratorium is uiteraard overwegend een feestelijke cantate voor de herdenking van Christus’ verrijzenis. Bij feest horen trompetten, aangevuld met pauken. De bezetting van het oratorium bestaat uit strijkers, drie trompetten, pauken, twee hobo’s, traverso, fagot en basso continuo. Het is opmerkelijk dat er wel personages optreden (Petrus, Johannes en de twee Maria’s, Maria Magdalena en Maria Jacobi), maar dat het Bijbelse verhaal is omgedicht en niet letterlijk is ontleend. De handeling is samen te vatten als volgt: Petrus en Johannes haasten zich naar het graf, waar Maria Jacobi en Maria Magdalena al zijn aangekomen om Jezus’ lichaam te zalven. Het graf is echter leeg. Een engel heeft aan de vrouwen de boodschap van de verrijzenis gebracht. Petrus vindt de zweetdoek. De vrouwen hopen Jezus snel terug te zien. Johannes roept op tot vreugde om Jezus’ opstanding en nodigt allen uit tot een danklied.
Ik bespreek hier de instrumentale inleidingsdelen en het beginkoor Kommt, eilet und laufet.
Sinfonia (0:06 – 4:07)
Het oratorium begint met een feestelijke, aanstekelijke instrumentale inleiding, als het ware een vreugdedans in een levendige maat van drie, waarin strijkers, trompetten met pauken, twee hobo’s, fagot en basso continuo nu eens allen samen dan weer in meer solistische passages (zoals voor hobo’s en fagot op 1:33-2:10, voor de eerste viool op 0:48-1:20 en 2:53-3:23). uitbundig musiceren. Een pareltje van Bachs onovertroffen instrumentatiekunst.
Adagio (4:08 – 7:28)
De vreugde om de opstanding wordt evenwel getemperd door het verlies van Christus. Dit verdriet verklankt Bach in één van zijn zovele emotioneel aangrijpende instrumentale soli voor één van de houtblazers, meestal hobo, soms traverso of blokfluit. In de oorspronkelijke versie schreef Bach een hobo voor, in latere uitvoeringen verving hij die door traverso (zoals hier in de uitvoering van All of Bach). De feestelijke toonaard van D (re groot, de ideale toonsoort voor de baroktrompet) van het eerste deel maakt plaats voor de introverte kleine terts b (si klein). Uiteraard vertraagt het tempo. Het lamento, de ontroerende klaagzang van de solist, ontplooit zich op een constant herhaald ritmisch patroon van vier noten in de strijkers, als een droefgeestige stap.
Koor Kommt, eilet und laufet (7:32 – 12:23)
Maar de vreugde om de verrijzenis domineert opnieuw in het aansluitende koor, met dezelfde instrumentale bezetting van de sinfonia, met toevoeging van de stemmen op de volgende tekst:
Aanvankelijk was dit koor een duet voor tenor en bas, geassocieerd met de personages van Petrus en Johannes, dat Bach later uitbreidde tot een vierstemmig koor. Het middendeel (9:32-10:16) blijft wel een duet voor tenor en bas. Dit koorgedeelte correspondeert perfect met de sinfonia en toont duidelijk muzikale verwantschap (bezetting, metrum, melodische en ritmische gelijkenis, tonaliteit van D).
In de behandeling van de tekst geeft Bach zich duidelijk over aan het jubelend karakter, vooral door melismen op de werkwoorden eilet en laufet als weergave van de actie en in het duet op lachen en op het belangrijke woord Heil.
Telkens weer slaagt Bach er in om de extremen van vreugde(de delen 1 en 3) en verdriet (deel 2) op een overtuigende manier te verklanken zodat de luisteraar vanaf de eerste noot in de gewenste stemming wordt verplaatst.
De partituren zijn beschikbaar op de website van IMSLP : uitgave door Wilhelm Rust (Bach-Gesellschaft Ausgabe, 1874)
Ignace Bossuyt