Junior Journalist schrijft: ‘Kleine G’
Junior Journalist, de grootste creatieve schrijfwedstrijd voor kinderen en jongeren in Vlaanderen, zit er weer op voor dit jaar. Met het thema ‘meesterschap’ in hun achterhoofd gingen duizenden Vlaamse scholieren het afgelopen schooljaar aan het pennen, met heel wat mooie opstellen, opiniestukken en (fantasie)verhalen als resultaat. Onze regiocoördinatoren hebben elk een winnend werk gekozen uit alle laureaten van hun provincie en vertellen jou daar graag meer over.
Vandaag stellen we Lars Stevens (12) aan je voor, die met zijn werk Kleine G als winnaar uit de bus kwam in Limburg. Hieronder vertelt regiocoördinator Kenneth wat zijn verhaal zo bijzonder maakt.
Kenneth: “Ik koos het verhaal Kleine G van Lars Stevens. Het verhaal van Lars begint als een verhaal waar je meteen middenin gedropt wordt. Terwijl je het verhaal leest, speelt het zich af als een film in je hoofd. Naarmate je verder in het verhaal gezogen wordt, raak je ook meer en meer emotioneel betrokken. Op het einde van het verhaal ontdek je wie hij ziet als een meester, een meester in het overleven. En groot gelijk heeft hij!”
Kleine G
Het was 11 mei 1940. Na die dag zou niets nog hetzelfde zijn. Dit verhaal begint een dag eerder, op 10 mei, of, om precies te zijn, iets meer dan twee jaar daarvoor.
Op 31 januari 1938 werd er in het kleine gehucht Amelsdorp bij Bilzen een jongen geboren, Gerard, bijgenaamd kleine G. Zijn mama Josephine was huisvrouw, zijn papa Jan trambestuurder. De eerste jaren van zijn jonge leven verliepen zorgeloos. Zijn ouders hielden zielsveel van de kleine G, die net zo vrolijk opgroeide als alle andere jongetjes van twee jaar. Alles veranderde de dag dat de Duitse Wehrmacht België binnenviel en de oorlog verklaarde. Het was 10 mei 1940. Op 1 september 1939 was Duitsland ook al Polen binnengevallen. De Tweede Wereldoorlog was officieel begonnen.
Die namiddag en avond liepen de gemoederen thuis bij kleine G hoog op. Wat te doen? Blijven of vluchten? En in het geval van vluchten, waarnaartoe? Jan, de papa van kleine G, meende dat ze best vertrokken, ver genoeg, naar een sterk land zoals Frankrijk, dat het Duitse leger aankon. Als trambestuurder kon hij zich iets voorstellen bij routes en afstanden. Josephine wist het nog zo niet, maar herinnerde zich de gruwelverhalen uit de Eerste Wereldoorlog maar al te goed. Grootvader Joseph, die bij hen inwoonde, meende dat ze best zelf initiatief namen én ook, dat ze hem achter moesten laten. Op zijn leeftijd en met zijn benen zag hij een lange vlucht niet zitten. Aan de kleine G moesten ze denken, hij was het allerbelangrijkste, zijn leven moest nog beginnen. Terwijl de gemoederen hoog opliepen, werd er aan de deur geklopt. Ze hielden hun adem in. Opnieuw werd er geklopt, dit keer hoorden ze de stem van de buurvrouw, Marie Hamal: “Jan, Josephine?!” Voorzichtig openden ze de deur. Marie kwam meteen binnenstormen. “Awel, wat gaan jullie doen?” “Euh …” Nog voor ze konden antwoorden, maakte ze hun zin in hun plaats af: “Vertrekken toch zeker?” “Tja, we weten het niet goed …” “We waren juist aan het …” “Luister, ik heb op de radio gehoord dat ze tot alles in staat zijn. Er zijn al overal bombardementen geweest. Overal! In Maasmechelen, in Leopoldsburg, in Brussel, in Antwerpen, in Diksmuide. In Veldwezelt is de brug zelfs opgeblazen!! Het zal niet lang meer duren voor ze hier passeren en dan is het te laat! Jullie weten toch wat ze in Polen gedaan hebben? En in ‘14-‘18?!” “Pa kan niet meer”, begon Jan, maar opnieuw onderbrak ze hem. “Zet hem op de hondenkar, laat Hector hem trekken!” “Jullie vertrekken dus?”, vroeg Josephine. “Morgenvroeg, om vier uur dertig!” Er viel een ongemakkelijke stilte. Jan en Josephine keken elkaar vragend aan. Het vooruitzicht om alleen, zonder hun buren, de Duitse troepen af te wachten, zagen ze niet zitten. Op minder dan 10 minuten tijd werden de laatste afspraken gemaakt. Heel de avond bereidden ze hun vlucht voor. Die donkere nacht hoorden ze minuut per minuut voorbijtikken. Enkel kleine G en Hector sliepen vast en zorgeloos.
11 mei 1940, vier uur dertig stipt, stonden de twee gezinnen vertrekkensklaar in Amelsdorp: de familie Hamal, ouders en vier kinderen, en de familie Stevens, grootvader, ouders, kleine G en Hector. Vol angst en adrenaline begonnen ze aan hun tocht. Niet enkel grootvader Joseph vond een plekje in de hondenkar, ook de kleintjes van de beide families kropen om beurten in de kar, wanneer hun kleine beentjes of de armen van hun mama’s het niet meer volhielden. Wie het ook niet volhield, was de oude Hector. Nog goed voor zijn leeftijd bleek zijn lijf niet in staat om meer dan 30 kilometer met 100 kg last af te leggen. Net voor Gutschhoven gebeurde het. Jan, die Hector de laatste kilometers bleef aanmoedigen, zag hem voor zijn ogen neervallen. Dat was een zware tegenvaller. De families beslisten noodgedwongen in het dorp halt te houden en werden hartelijk ontvangen in de eerste grote boerderij, vlak aan de Nieuwe Steenweg. Het bleek het huis van de burgemeester, Hêm. Die was zelf niet thuis, wel zijn schoonvader, Giljom, en een van de knechten, Remi. Grootvader Joseph kreeg een stoel aangeboden, binnen aan het vuur, papa Jan stond buiten aan de grote poort, mama Josephine met kleine G in haar armen ietsje verder. Opgelucht dat ze gevlucht waren, hopende op een moment rust, werd hun aandacht getrokken door een geluid hoog in de lucht. Voor ze beseften wat er aan de hand was, was het voorbij. Een laatste keer keken ze elkaar in de ogen. Josephine trok instinctief kleine G nog dichter tegen zich aan.
Op 11 mei 1940 om kwart voor vijf in de namiddag gooiden Franse bommenwerpers twee bommen op de naderende Duitse troepen, in de buurt van een hoeve langs de Nieuwe Steenweg in Gutschoven. Elf mensen stierven die dag. Eén iemand overleefde het bombardement. Het was kleine G. Hij kwam onder zijn mama terecht en ontsnapte bijna aan de inslag van de bommen. Bijna, op zijn linkerbeentje en achterhoofd na. Daar zitten, tot op de dag van vandaag, de resten van stukjes bom in zijn lichaam.
Die jongen van toen zit nu naast me. Het is zijn verhaal. Hij is mijn opa. Hij is een meester in overleven.