Boekverslag: ‘Kolja’ van Arthur Japin
Na een lange zomerpauze vloog onze lunchleesgroep BOEKEN&BOKES er weer in. Na Ten zuiden van de grens van Haruki Murakami en De Weense sigarenboer van Robert Seethaler kozen we voor Kolja van Arthur Japin. Benieuwd of het een aanrader is? Lees dan snel verder.
Tekst: Lotte De Snijder
Een roman met een stevige plot waarin er echt iets gebeurt (in tegenstelling tot ons eerste boek, Ten zuiden van de grens) en waarin er uitgebreid wordt ingegaan op die gebeurtenissen (in tegenstelling tot ons tweede boek, De Weense sigarenboer). Ziedaar de verwachtingen waar Kolja aan moest voldoen. Aangezien de roman gebaseerd is op het mysterieuze overlijden van de bekende componist Tsjaikovski, lijkt de eerste voorwaarde al meteen vervuld. Maar niets is wat het lijkt in deze roman, waarin de hoofdrol is weggelegd voor Kolja Konradi, de dove jongen die de broers Tsjaikovski onder hun hoede namen.
De plot
Kolja is acht jaar oud en doofstom als de gebroeders Modest en Pjotr Iljitsj Tsjaikovski zich over hem ontfermen. Zeventien jaar lang trekken zij met hem op. Reizend door Europa bevrijden zij de jongen uit zijn isolement. Wanneer Pjotr Iljitsj in 1893 in Sint-Petersburg overlijdt, twijfelt Kolja, inmiddels 25, direct aan de officiële doodsoorzaak, cholera. De ware toedracht wordt angstvallig verzwegen, maar stilte kent voor een dove als Kolja geen geheimen. Drie dagen – tot de staatsbegrafenis – heeft hij om de waarheid te achterhalen. Maar terwijl Sint-Petersburg gonst van de geruchten, rijst de vraag of hij de Tsjaikovski’s, die hem leerden spreken, niet beter dient door nu te zwijgen.
Aanvankelijk was iedereen van onze leesclub enthousiast, want je wordt meteen meegezogen in het verhaal. Enerzijds is er het heden, waarin Kolja op zoek gaat naar de ware doodsoorzaak van Pjotr (of Petja) Tsjaikovski . Anderzijds is er het dagboek van Pjotrs broer Modest. Daarin beschrijft hij episodes uit zijn leven met Kolja tussen 1875 en 1893. Je leert de achtjarige Kolja kennen als een verweesde jongen die helemaal in zichzelf gekeerd is en veel weg heeft van een wild dier. Stap voor stap zie je hem opgroeien en openbloeien dankzij de inspanningen van Modest en Pjotr.
Naarmate het verhaal vordert, raakten de meningen in onze leesclub verdeeld. Degenen die het boek op korte tijd uitlazen, bleven het meeslepend vinden. Degenen die het in stukken lazen, vonden het moeilijk om de draad te volgen, zeker vanwege alle Russische namen. Feit is dat het verhaal in het heden een beetje stilvalt in het midden: je hebt snel door dat er iets niet klopt, maar het duurt helemaal tot op het einde voor de werkelijke toedracht onthuld wordt. Die spanningsboog is te lang en het einde wordt dan ook nog eens afgehaspeld. Bovendien blijft de volwassen Kolja voor sommigen toch wat te vlak, wat voor een hoofdpersonage toch jammer is.
In de dagboekfragmenten van Modest daarentegen, ontspint zich een boeiende driehoeksverhouding tussen Modest, Pjotr en Kolja. Een relatie die wordt ingekleurd door de homoseksuele geaardheid van de broers Tsjaikovski. Daarmee raken we meteen een van de belangrijkste thema’s van het boek aan. De homoseksualiteit wordt wel geïnsinueerd, maar nooit echt benoemd. En dat past helemaal bij de tijdsgeest. Ondanks de vele seksuele relaties die er toen tussen mannen waren, rustte er een gigantisch taboe op. De gevolgen om als homoseksueel bestempeld te worden, waren dan ook ontzaglijk: je werd naar een Siberisch strafkamp gestuurd waar je een snelle dood te wachten stond.
De taal
Behalve homoseksualiteit draait de roman natuurlijk om doofheid. En Kolja is dan nog eens doof in een wereld waarin alles om muziek draait. Hoe voelt dat? Arthur Japin slaagt er wonderwel in om dat te beschrijven – daar waren we het allemaal over eens. En daarin schuilt dan ook de grote kracht van dit verhaal. De beste manier om dat te bewijzen, is daar wat voorbeelden van te geven.
“Contact leg je met mij, al sinds de wieg, het makkelijkst via de huid. Mij suste mijn moeder niet met woordjes, maar door te trommelen met haar vingers op mijn wang. Met een aai liet zij mij weten dat zij waakte, met een kriebel in mijn handpalm dat het tijd was om te drinken.
Het snelst vangt men mijn aandacht, en die van andere doven, door een hand te plaatsen op mijn arm, even op mijn schouder, op mijn knie. (Een plek die ik zien kan, graag; tik mij onaangekondigd op mijn rug en ik verschiet.)
Mijn verbinding met het leven blijft in de eerste plaats tactiel. Lichaamswarmte, wrijving, tinteling, een greep die ferm is of juist zacht. Ook nu ik dan spreken kan, na alle moeite die ik daarvoor heb moeten doen, haal ik nog steeds uit iemands handdruk meer essentiële informatie dan uit een avond met hem praten. Huid geeft zich onomwonden prijs aan huid.
Een lijf drukt zoveel meer uit dan een zin. Zeker het mijne. Aan mij zijn het de handen die formuleren, vingers die uiteenzetten, armen die hun punt maken, de oogopslag die articuleert. Alles aan mij is sprekender dan mijn stem.”
“Dacht ik aan woorden, zag ik vlinders. Een gesprek stelde ik mij als een schittering van vleugels voor. Op elke adem ontpopten er meer.
Soms zag ik er enkele aarzelen op iemands onderlip, maar uiteindelijk, door onzichtbare gedachten opgetild, vlogen zij toch altijd uit, sprankelend plots in volle vlucht, om zich bij de rest te voegen in een zon weerspiegelende kleurenpraal.
Zo droomde ik mij taal, ongrijpbaar.”
“Dat ik Petja’s muziek niet horen kan, wil niet zeggen dat ik die niet heb ervaren. Tot in de longen trilt een symfonieorkest, golvend door het lichaam. Hoe dichterbij je komen kunt, hoe meer je ervan meekrijgt. Op ruggengraat en botten breken ritmes. De buikholte vangt de intensiteit, crescendo, decrescendo. Zo drong Tsjaikovski tot mij door.”
“Lippen die je kussen, hoef je niet te lezen. Misschien dat ik daarom nog íéts meer aan de liefde verslingerd ben dan iedereen: lijven hebben zonder woorden lief. Mij is passie zo onweerstaanbaar omdat het anderen mijn wereld binnenvoert. Zinnen zijn daar zuchten. Ieder maakt er zijn wezen kreunend kenbaar, klanken onbeheerst, onbeheersbaar, zoals ik die uitstoot van nature.”
“Een kus die wordt beantwoord, zo stel ik mij een echo voor.”
“In iemands armen is waar ik hóór.”
Conclusie
De plot van Kolja is minder spannend dat we verwacht hadden, al zit het venijn in de staart. Maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de prachtige beeldspraak en het feit dat je op een heel ontspannende manier bijleert over de tijdsgeest en het leven en werk van de bekende componist Tsjaikovski. Kolja is dus vooral een aanrader vanwege de memorabele metaforen en de elegante enscenering.
—
Wil je het boek ook graag lezen en bespreken met andere lezers? In het Nederlandse magazine Boekenpost stelt Arthur Japin een aantal interessante discussievragen voor. We delen ze graag met jou:
- Hoe verhoudt het huidige Rusland zich tot dat van de Tsjaikovski’s? Zouden zij toen vrijer hebben geleefd dan nu?
- Valt je iets op aan het ritme van de taal?
- Herken je sommige muziek in de tekst en ervaar je de muziek van Tsjaikovski na het lezen anders?
- En eventueel om Kolja’s dilemma invoelbaar te maken: vertel de plot van het boek eens na zoals een dove dit zou doen, dus zonder geluid te gebruiken. (Ik denk niet dat mensen ver komen, maar het is denk ik wel goed om Kolja en Modest nog beter te begrijpen.)